NIET INPAKKEN EN WEGWEZEN

Je kunt dan wel 8 zijn, maar als je in de wachtkamer zit bij de kindertandarts voor het vullen van je eerste gaatje, dan kruip je bij voorkeur gewoon bij mama op schoot. Veilig. Ik sla mijn armen om hem heen en vertel hem voor de zoveelste keer wat er gaat gebeuren. Dat vindt hij fijn, weten wat er gaat gebeuren. “Tijn, jij bent aan de beurt!” roept plots een vrouwelijke tandarts. Tijn slikt. Ik mag niet mee, dat weet hij. Alleen ouders met een kind van onder de 4 jaar mogen dat. Nog een kus.
Door de half geblindeerde ramen volg ik de onderkant van zijn benen en schoenen die schoorvoetend achter de tandarts aanlopen, tot ze uit het zicht zijn.
Toen hij jonger was hebben we best veel meegemaakt met hem. Hij had pech en lag meerdere keren in het ziekenhuis van een raar virus tot roodvonk, buisjes in zijn oren en weer naar pseudokroep. Alle medicijnen, narcoses, spuitjes, slangetjes en koorts hebben me niet harder gemaakt. Zelfs bij het vullen van dit gaatje, voel ik mijn hart een piepklein beetje breken. 25 minuten later zie ik de bekende onderbenen en schoenen weer naderen door het glas, dit keer in een drafje.
De deuren zwiepen open. Daar staat hij, mijn bink. Hij straalt. Trots. Zijn blonde haartjes door de war. “Alles ging goed, hij was heel stoer” zegt de tandarts. Tijn knikt. In de auto vertelt hij dat hij een klein beetje pijn voelde in het begin.
We rijden naar de speelgoedwinkel waar ik een buitenproportioneel cadeau aanschaf. “Moet ik het inpakken?”, vraagt de verkoopster. “Nee het is voor mij. Omdat ik stoer ben”, zegt hij. De smile van oor tot oor op zijn gezicht is mijn cadeau. We waren beiden super stoer, tenslotte. Niet inpakken en wegwezen.