WOORDEN

Het gezin naast me op het strandje is luidruchtig aanwezig. Of liever gezegd zíj is luidruchtig aanwezig. Met een onvervalst Amsterdams accent vertelt ze over het overspel van Jan en hoe hij het nu allemaal wel kan schudden bij haar vriendin Melissa. ‘Melis’ had haar zelf verteld dat die kelerelijer nu op kon zouten. Op kon tieffussen naar die trut van hem. “En geef haar eens ongelijk!”, snerpt haar stem boven het vredige kabbelen van het water uit. Terwijl ze grijpt naar een fles wijn springen haar blondroze haren los uit een gouden haarklem. “Oh kut. Effe me haar doen!” Me. Sommige mensen schrijven dit bezittelijk voornaamwoord niet alleen op deze manier, maar spreken deze ook nog zo uit. Geinig.
Ik hoef mijn oren niet te spitsen om elk detail te verstaan, ze heeft de volumeknop op haar stembanden vol aangezet. Haar man knikt instemmend bij alles wat ze zegt terwijl hij nonchalant een blikje bier drinkt, afwezig, starend naar het water. Puberzoon verveelt zich. Zuchtend kijkt hij op zijn telefoon. “Zullen we gaan?” oppert hij.
Daar is madam niet van gediend.
“Zeg ik ben jouw gezeik helemaal zat! Klaar met je verveelde hasses. We zitten hier gesellúg op het kleedje en meteen wil je er weer vandoor. Zeker weer naar die kutcomputer van je! Weet je wat? Dan rotten we wel op!”
Als door een wesp gestoken springt ze op om alle spullen bij elkaar te rapen. Nijdig. De rozeblonde lokken schieten weer los. Het levert wederom een pislinke “kut!” op dat ontsnapt aan haar felroze gestifte lippen. Ik hoef niet te raden wat haar lievelingskleur is.
“Maar Mama?”, prevelt de puber
“Nee niks, we gaan! Henk! Henk, hallo?”
Manlief wordt uit zijn dagdroom gehaald. Kennelijk is hij zo gewend geraakt aan het snerpende stemgeluid van zijn vrouw, dat de hele commotie hem ontgaat.
Verward kijkt hij om zich heen en ziet dat zijn nachtegaaltje nagenoeg alles al heeft ingepakt. “Hè wat? Oh we gaan!”
Terwijl de laatste spullen haastig bijeengeraapt worden schreeuwt ze dat hij de barbecue ook wel kan vergeten. “Toch Henk?”
“Eh. Ja. Hè wat? Geen barbecue?”
Ze lopen van me weg. Haar schrille stemgeluid is nog lang hoorbaar, ik filter er slechts een paar woorden uit naarmate de afstand groter wordt. “Kutcomputer” en “klotejoch”, vang ik nog net op.
Puberzoon strompelt langzaam achter haar aan. Zijn schouders hangen naar beneden. Terwijl het geluid van het kabbelende water de plots oorverdovende stilte overstemt mijmer ik verdrietig over dat ‘klotejoch’ en wat er van hem terecht gaat komen. Gedachten die worden onderbroken door het bliepen van mijn telefoon. Het is Tijn op de Whatsapp. Hij stuurt me 50 random emoticons door elkaar vanaf de camping waar hij met zijn vader zit. Symbooltjes sturen is zijn idee van whatsappen. Sneller dan het licht stuur ik een hartje terug en bedenk me dat we wel kunnen gaat barbecuen wanneer hij terug is. Een moeilijk woord ‘Barbecuen’. Dat kan hij nog niet lezen. Daarom stuur ik nog maar een paar hartjes én een zonnetje.
Woorden komen wel. Woorden zijn niet altijd nodig. Woorden kunnen prachtig zijn maar ook veel meer kapot maken dan je lief is. Ik hoop hardgrondig dat mevrouw rozeblond zich dat op een dag gaat realiseren en per mail een hartje stuurt naar de ‘kutcomputer’ van haar ‘klotejoch’. Verdorie.